Ik voel het al voor ik de deur achter me heb dicht getrokken, dikke benauwende lucht gevuld met frustratie en woede stormt me tegemoet. Ze is aan het stofzuigen en zelfs de stofzuiger klinkt woest. Als ik nu snel hoi roep en naar mijn kamer ga, kan ik het misschien wel ontwijken. Ik steek mijn hoofd om de hoek, roep zo vrolijk mogelijk ‘hai, ik ben thuis!’en draai me om. Het mislukt. Terwijl mijn moeder de stofzuiger uitstampt, roept ze me terug en haar toon voorspelt niet veel goeds. Nerveus probeer ik te ogen alsof mijn neus bloed.  Mijn moeder snauwt dat ik een handdoek op de keukenvloer heb gegooid en vraagt of ik denk dat ik haar sloofje ben. Ik heb geen idee waar ze het over heeft en terwijl ik dat uitspreek, besef ik dat ik een fout maak. Ze is stiekem al razend. Heeft zich waarschijnlijk al de hele dag op zitten vreten, wachtend op het moment dat ik thuis zou komen en ze me even goed de waarheid zou kunnen vertellen. Ik had gewoon diep door het stof moeten gaan. Had excuses aan moeten bieden dat ik zo’n stom wicht ben en me dan zo snel mogelijk uit de voeten moeten maken. Nu is het te laat. Zodra ik heb uitgesproken dat ik niets op de grond heb laten vallen, is het alsof ik een grote rode alarmknop heb overgehaald. Ze schreeuwt, ik huil, ze scheldt, ik huil harder en het huilen doet me de das om. Tranen zijn als een wapperende lap op een stier, voegt alleen maar toe aan onbegrijpelijke woede. Woede die verlichting zoekt en waarbij schreeuwen en razen niets anders doet dan voeden tot ze tot ontploffing zal komen. Met de stofzuigerstang nog in haar handen haalt ze uit en ik val tegen de deurpost aan van de harde klap tegen mijn slaap. Hysterisch huilend en doodsbang ren ik in blinde paniek naar mijn kamer. Ik denk er wel aan om de deur zo zachtjes mogelijk achter me dicht te doen om niet nog meer te triggeren. Dan begint het wachten en hopen, bidden bijna al ben ik niet gelovig. Bidden dat mijn moeder ver weg blijft van mijn kamer. Hopen dat mijn vader snel thuis zal komen omdat ze dan niets zal doen. Zo blijf ik op bed zitten, hijgend en vechtend tegen hardop huilen voor me uit starend zonder een vin te verroeren. Als ze me niet hoort zal ze misschien niet aan me denken en niet binnenkomen. Asjeblieft laat haar niet binnenkomen.

Drie uur later hoor ik de sleutel in het slot van de voordeur en mijn hart maakt een sprong. Mijn vader is thuis, eindelijk. Nu zal het niet meer zo vreselijk fout gaan. Vandaag tenminste niet meer. Vanuit mijn kamer hoor ik de gedempte stem van mijn vader die vraagt of er iets is. Ik hoor mijn moeder uitleggen dat zijn dochter een slons is en iets over de gevallen handdoek. Mijn vader biedt zijn excuus aan, hij heeft vanochtend de handdoek laten vallen en is hem in de haast vergeten op te ruimen. Mijn moeder begint verschrikkelijk te huilen en ik hoor dat mijn vader haar troost. Minuten later hoor ik ze nog vaag praten. In de keuken, woorden over en weer die steeds vrolijker klinken.

Dan wordt ik geroepen, het eten is klaar. Ongemakkelijk schuif ik aan de ronde tafel. Mijn vader vindt me maar stilletjes en mijn moeder meent dat ik puberaal zit te mokken. Ze lacht me er een beetje om uit, er is toch niets gebeurd vandaag? Hoe ik aan de schaafplek op mijn slaap kom, vraagt mijn vader nog. Ik kijk naar mijn bord en mompel dat ik van mijn fiets gevallen ben.

Iedereen die dit leest zal waarschijnlijk concluderen dat mijn moeder een monster was. Een mishandelaar die alleen om zichzelf gaf. Niets is minder waar. Mijn moeder was een hele lieve, zorgzame vrouw met veel humor. Ze wilde niets dan het beste voor me, stond altijd aan mijn kant en vocht voor me als een leeuwin die haar welp verdedigd. Ze had het talent om mensen bij elkaar te kunnen brengen op welke gelegenheid dan ook, hoe verschillend mensen ook waren. Iedereen was dol op mijn moeder en ik heb zielsveel van haar gehouden.

Maar gedurende een groot deel van mijn jeugd was ze ernstig ziek. Ze had een complex post traumatische stress stoornis (PTSS) met psychoses door een jeugd waarin ze elke dag fysiek en mentaal zwaar was mishandeld. En hoewel ze geprobeerd heeft mijn opvoeding beter te doen dan die van haarzelf en mijn ouders hebben geprobeerd mij af te schermen voor hun problemen, waren er dagen dat de PTSS en psychoses haar overnamen en tot driekoppig monster maakte. Dat ze nadien dacht dat er niet zoveel was gebeurd, was geen smoesje. Zodra de woede temperde was ze de uren daarvoor compleet kwijt. Ze kon zich niet indenken dat ze me echt iets aan zou doen. En ik was te jong om het goed te begrijpen en te bang om het iemand te vertellen.

Toen ik eenmaal volwassen was en het met haar veel beter ging, heeft onze relatie zich hersteld. We konden het nog erg oneens zijn maar vaker vonden we elkaar en lachten we bovendien heel wat af. Ik belde haar om elk wissewasje en we stonden erom bekend uren de telefoonlijn bezet te kunnen houden. Ze realiseerde zich wel dat ze er in mijn jeugd niet voor me geweest was zoals ze had gewild maar herinnerde zich vooral de leukere dingen die wel goed gegaan waren. Ik was blij voor haar dat een leven vol ellende, angsten en psychoses achter haar lag en wilde haar niet kwetsen door te vertellen hoe moeilijk ik haar ziek zijn had gevonden. Wat had het ook nog voor zin?

Elf jaar geleden is ze veel te jong in mijn armen overleden en ik mis haar nog elke dag. Sindsdien wilde ik er zelf ook niet meer aan terug denken en het er al helemaal niet moeilijk mee hebben. Aan haar denken als mishandelaar, voelt als verraad. Als een ernstig tekort doen aan de liefde die ze voor me had en de prachtige vrouw die ze was. Maar of het nu is omdat iemand in mijn directe omgeving met ernstig PTSS worstelt of ik door een verleden vol medische missers en verwerking daarvan veel aan haar heb moeten denken, ik merk aan alle kanten dat mijn verleden me heeft ingehaald. Het doet er niet meer toe of ik er niet aan wil denken, de sluizen zijn open gegaan.